Flora & fauna

Flora

De bufferzone herbergt een bijzondere flora. De geplagde delen zijn zeer soortenrijk en er groeien diverse zeer zeldzame soorten waaronder het vleesetende plantje de Kleine zonnedauw en verscheidene zeggensoorten. Op één plek zijn een aantal kiemplanten aangetroffen van de Rijsbes. In het Vragenderveen komt deze zeer zeldzame soort overvloedig voor, maar buiten het ‘veen’ is deze soort nog nooit gevonden. De vestiging van de Rijsbes in de bufferzone is het gevolg van een succesvol beheer. Andere soorten die in het natuurontwikkelingsgebied voorkomen zijn Gevlekte orchis, Koningsvaren,  Dubbelloof, Alpenrus, Liggend hertshooi, Struikheide, Dopheide, Stekelbrem, Waterpostelein, Blauwe zegge, Dwergzegge, Klein bronkruid, Ondergedoken moerasscherm, Wateraardbei, Schaafstro en Trekrus. Wat de mossen betreft zijn de vondsten minstens zo opmerkelijk.  Zo groeit hier het bladmos de Grote viltmuts Beekstaartjes mos en Bleek peermos en de levermossen Flesjesmos, Gewoon moerasvorkje, Hol moerasvorkje, Dik landvorkje. In de begraasde delen van het gebied gaat de ontwikkeling wat langzamer, maar de eerste successen zijn al te zien. De percelen worden door het verschralingbeheer steeds soortenrijker. Zeer zeldzame soorten ontbreken nog, maar de eerste successen zijn al zichtbaar. Op diverse locaties groeien Holpijp en Veldrus. Beide soorten zijn kwelindicatoren. In de gegraven poelen groeien grote populaties Drijvend fonteinkruid, Snavel- en Blaaszegge, Waterpostelein en Klein bronkruid, terwijl op de oever van één van de poelen de zeldzame en Rode Lijst soort de Stijve moerasweegbree zich heeft gevestigd.

Broedvogelonderzoek

Onderzoek naar broedvogels in het gebied, dat al zo’n 28 jaar wordt verricht, laat duidelijke veranderingen zien. De broedvogels van het (kleinschalig) agrarisch cultuurlandschap zijn sterk achteruit gegaan of zelfs verdwenen, zoals de wulp, kievit, patrijs, veldleeuwerik en kneu. Daarmee volgt dit gebied de landelijke (negatieve) trend. Door de aanleg van nieuwe singels daarentegen profiteren soorten van jonge opgaande beplanting zoals de spotvogel, braamsluiper, tuinfluiter en fitis. Deze zijn sterk toegenomen, evenals de soorten die een voorkeur hebben voor ruigte en struweel zoals bosrietzanger, kleine karekiet, grasmus en sprinkhaanzanger. De recente toename van de koekoek wijst er bovendien op dat er voor deze soort meer te halen valt dan vroeger. Door het ouder worden van de bossen laten de meeste ‘bosvogels’ dan ook een positieve trend zien, zoals de grote- en kleine bonte specht, zwartkop en grauwe vliegenvanger. Het meest in het oog springend is de kolonisatie van de bufferzone door water- en moerasvogels. Sinds de aanleg van de poelen en moeras behoren dodaars, grauwe gans, nijlgans, wintertaling en waterral tot de vaste broedvogelsoorten. Incidenteel worden ook kuifeend, zomertaling, grote Canadese gans en krakeend gesignaleerd.

Reptielen en amfibieën

In de bufferzone zijn de volgende soorten waargenomen, kamsalamander, Kleine watersalamander, Levendbarende hagedis, Bruine kikker, Poelkikker, Groene kikker, Ringslang en Moerassprinkhaan.

Vogels van het veen (zomer)

De vogelbevolking in het veen is aan het veranderen. Toen het veen in de tweede helft van de 20ste eeuw verdroogde en langzaam dichtgroeide met berken en grove dennen, nam het aantal bos- en struweelvogels sterk toe. Gewone soorten als koolmees, vink, merel en fitis profiteerden. Nu het veen weer natter en opener wordt, biedt dat karakteristieke vogels van open moerasgebieden weer mogelijkheden. Door de vernatting krijgen bijvoorbeeld sprinkhaanzanger en blauwborst nieuwe kansen.

Vanaf de natuurobservatiepost kun je in de zomer geregeld boomvalken bewonderen die in de open delen op libellen jagen. Spectaculair is de komst van de kraanvogel, die in 2015 voor het eerst in het Korenburgerveen tot broeden kwam. De boompieper, die van open stukken met wat opgaande bomen houdt, heeft al geprofiteerd van het afsterven van de berken en is overal te horen en te zien. Vanaf eind april is in het hele gebied de roep van de koekoek te horen.

Vogels van het veen (winter)

De vogels die op dit paneel zijn afgebeeld zijn, niet alleen in de zomer hier, het zijn jaarvogels. Ze broeden én overwinteren in het Korenburgerveen. Een uitzondering is de klapekster, dat is een echte wintergast die vanuit de top van een grove den naar prooi zoekt. Ook van deze vogels heeft een aantal geprofiteerd van het natter en opener worden van het gebied. Rietgorzen worden vaker gezien en we verwachten dat ook soorten als watersnip en wintertaling in aantal toe gaan nemen.

Roofvogels als buizerd, havik en sperwer zijn weliswaar geen veenspecialisten, maar vanuit de randzone waar ze broeden, zijn ze regelmatig boven het veen te zien. Ook kiekendieven en zelfs de rode wouw zijn er soms op jacht. Spechten hebben uiteraard grotere bomen nodig waar ze hun nestholtes in kunnen maken. In het veen vind je die niet veel, maar wel langs de randen van het gebied.

Insecten van het hoogveen

Net als bij de planten zijn sommige insecten in een hoogveenterrein specialisten die een heel specifieke leefomgeving vereisen. Bij veranderingen in die omgeving komen ze al snel in problemen en kunnen ze verdwijnen. Omdat er geen directe verbindingen zijn met andere veengebieden is de kans op spontane terugkeer niet erg groot.

Een voorbeeld daarvan is het veenhooibeestje, een kleine vlinder die hier vroeger vrij algemeen was, maar die nu bijna uit ons land is verdwenen. Het groentje is geen echte veenspecialist, maar toch komt deze vlinder vooral voor in de buurt van de veenputten. En dan zijn er natuurlijk nog de vele nachtvlinders die zich meestal alleen laten zien als ze gelokt worden met licht of zoetigheid.

In het Vragenderveen leeft een aantal bijzondere libellen, zoals de noordse witsnuitlibel, de venwitsnuitlibel en de zeldzame hoogveenglanslibel. Opmerkelijk: hun aanwezigheid kan (ook) worden vastgesteld door te zoeken naar de ‘uitsluiphuidjes’ waar de libellen uit zijn gekropen na hun leven als larve. Elke soort heeft z’n eigen kenmerkende huidje.

En dan zijn er natuurlijk steekmuggen, heel veel steekmuggen. Soms zijn excursiedeelnemers bang om gestoken te worden, maar dat is onnodig. ‘Onze’ muggen brengen geen ziektes over. Of zouden ze bang zijn vanwege de jeuk? Een deel van de muggen steekt overigens helemaal niet: mannetjes hebben geen interesse in mensenbloed.

Hoogveenflora

Eenarig wollegras en veenpluis lijken veel op elkaar. Eenarig wollegras, een hoogveenplant bij uitstek, heeft echter maar één aar op elke steel, veenpluis meerdere. Witte snavelbies – ook al een echte hoogveenbewoner – groeit altijd in grote groepen. De plant heeft z’n naam te danken aan de vorm van de zaden. Een echte specialist is ook lavendelheide, een heidesoort met blaadjes die lijken op blad van lavendel. Deze plant is alleen te vinden in de natte delen van het veen. Gewone dopheide komt niet alleen voor in het veen, ook op andere vochtige plekken is deze heidesoort te vinden. Op de veendijken en andere verdroogde plekken groeit massaal pijpenstrootje. Dit gras heeft sterk geprofiteerd van de verdroging van het veen.

Hoogveenflora

Het aantal plantensoorten in een goed ontwikkeld hoogveen is zeer beperkt. Het veenwater is zuur en voedselarm. In deze extreme omstandigheden voelen zich maar weinig plantensoorten thuis. De planten die hier wel groeien zijn vooral biesachtige soorten, soorten van de heidefamilie en enkele ‘vleesetende’ planten. Vanwege de bijzondere omstandigheden zijn de meeste soorten buiten het veen erg zeldzaam.

In het veen komen vier soorten bessen voor: gewone blauwe bosbes, rode bosbes (vaak vossenbes genoemd), kleine veenbes en rijsbes. Vooral de laatste is bijzonder: Wel 90% van alle Nederlandse rijsbessen staat in het Vragenderveen, waar hij juist op heel veel plaatsen is te vinden. Rijsbessen groeien op veendijken, in berkenbossen en in veenputten die al zijn verland. Ook rode en blauwe bosbessen zijn op de veendijken te vinden. Kleine veenbes groeit juist op natte plekken, tussen de veenmossen.

Wilde gagel heeft een kruidige geur. Vroeger werd het in plaats van hop gebruikt om bier te brouwen; ook werd het wel in beddengoed gelegd om ongedierte te verdrijven. Zonnedauw vangt met z’n kleverige tentakels kleine insecten. Zo komt de plant in een heel voedselarm milieu toch aan de noodzakelijke voedingsstoffen.

Veenmossen en hoogveen

Het Vragenderveen is een restant van de hoogveengebieden die vroeger grote delen van Oost-Nederland bedekten. Voor het ontstaan van hoogveen zijn veenmossen noodzakelijk. Veenmosplanten groeien altijd in dichte zoden. Elke afzonderlijke plant bestaat uit een rechtopstaande stengel met in bundels staande zijtakken. Wortels hebben de planten niet; deze zijn ook niet nodig, de plant haalt haar voedsel uit de lucht. Het mos groeit aan de bovenkant, aan de onderkant sterft het af. De dode stukjes zakken naar de bodem en hopen zich daar langzaam op. In het zuurstofarme water verteren deze resten nauwelijks. In de loop van duizenden jaren wordt zo een dik pakket gevormd. Op die manier ontstaat veen.

Veenmossen kunnen tot 30 keer hun eigen gewicht aan water opnemen. De dikke kussens veenmos vormen zo een soort spons die het water lang vasthoudt. Omdat het altijd nat blijft, kunnen deze mossen doorgroeien, ook als ze boven de lokale grondwaterstand uitkomen. Veenvorming boven de grondwaterstand is het kenmerk van hoogveen, in tegenstelling tot laagveen dat in het grondwater ontstaat.

In het Vragenderveen komen 11 soorten veenmos voor. De meest algemene soort is fraai veenmos. Bijzondere soorten zijn hoogveenveenmos, wrattig veenmos, stijf veenmos en het zeer zeldzame gerafeld veenmos

Steenuilen van het veen

Fotografie door Toon Scholten.

Libellen van het veen

Fotografie door Toon Scholten.

Scroll naar boven